Het verhaal van de sprinkhaan

Er was eens een sprinkhaan die dacht dat hij enkel gemaakt was om te springen. Dat was ook logisch want hij had gigantisch lange achterpoten die hem erg snel en hoog de lucht in duwden. Daar was hij toch niet voor niets mee geboren? Als hij sprong leek het wel of er enorme veren onder zijn poten zaten, zo moeiteloos en licht bewoog hij op en neer. De sprinkhaan sprong er lustig op los. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, grote, kleine, lage, hoge, snelle en trage, mooie en lelijke sprongen. Hij wist eigenlijk nooit goed waar hij heen sprong. Het was vooral het springen op zich dat hem veel voldoening gaf. Zodra hij even was geland, voelde hij onmiddellijk de aandrang om opnieuw te bewegen. Hij dacht er zelfs niet bij na, het gebeurde gewoon vanzelf. Hij werd bovendien door zijn omgeving ook geprezen als hij veel gesprongen had. Stilstaan was eenvoudigweg geen optie.

Op een zwoele zomeravond lag de sprinkhaan uitgeteld te bekomen aan de voet van zijn favoriete oude boom. Zijn ranke lijfje trilde nog na van al zijn inspanningen. Hij had die dag dan ook heel erg veel en lang gesprongen. Hij was best wel trots over zijn acties en tegelijkertijd knaagde er een groeiende onrust die hij niet goed bevatten kon. Terwijl hij daar zo lag na te hijgen merkte hij vlakbij een klein plasje water op. Omdat hij erg veel dorst had, sprong hij er met zijn laatste krachten naartoe.

Toen hij zijn kopje naar het wateroppervlak boog om te drinken schrok hij zich een hoedje. Een vreemd groen beest keek hem recht in de ogen. Hij deinsde achteruit en bleef stokstijf van angst staan. Wat nu? Een onzichtbare hand snoerde zijn keel helemaal dicht. Hij voelde zijn hart snel en oorverdovend luid bonzen. Wat als dat rare beest dit geluid ook zou horen? Hij wist even niet wat gedaan. Tot hij al zijn moed verzamelde en heel langzaam opnieuw naar het plasje sprong. Millimeter per millimeter liet hij zijn kopje zakken tot hij opnieuw het vreemde beest ontwaarde, vlakbij zijn snoet. Hij kon zelfs zijn grote ogen zien. Waar hij enkele tellen geleden enkel nog angst voelde, kreeg hij nu op een onverklaarbare manier moed om op verkenning te gaan. Hij bleef het beest recht in de ogen kijken en die ogen keken onbevreesd terug. Hij bewoog zijn kopje wat naar rechts en dat deed ook het beest. Hij schudde zijn lijfje, en ja hoor, het beest in de plas deed hetzelfde. Hij begon het ondertussen wel een leuk spelletje te vinden. Stoutmoedig stak hij zijn voorpoot in het plasje. Hij wilde weten hoe het andere beest aanvoelde en of het al tijd voor een kennismaking was. Tot zijn grote verbazing voelde hij enkel water en na een paar centimeters de aarde. Geen vreemdsoortig wezen te voelen. Hij krabbelde met zijn voorpoot over zijn kin terwijl hij nadacht. In zijn ooghoeken zag hij het beest opnieuw… en dat maakte toch wel dezelfde beweging als hij zeker.  

En plots begon het hem te dagen: dat vreemde beest dat exact dezelfde bewegingen maakte op hetzelfde moment, dat was… hij! Opgewonden zocht hij extra bevestiging voor zijn inzicht en begon in de plas op en neer te springen. Wat hij zag waren zijn eigen achterpoten die bewogen en hogerop zijn verbaasde kopje met wijd opengesperde ogen. Euforisch en opgelucht tegelijk danste hij in het rond. Hij kon zichzelf zien! Alle gevaar was geweken! Wat een ontdekking. Nadat hij eindelijk zijn inmiddels erg grote dorst gelest had, ging hij verder op onderzoek uit. Geconcentreerd bestudeerde hij zijn lichaam, poten en kopje in de waterspiegel. Hij zakte wat door zijn poten om de bovenkant van zijn kopje beter te kunnen zien en toen schrok hij opnieuw. Uit zijn kop groeiden twee enorm lange sprieten. Het duurde even voor hij ze helemaal ontwaren kon, zo lang waren ze. Gefascineerd door deze nieuwe ontdekking, pakte hij één van de sprieten vast met zijn voorpoot. Een schok ging door hem heen, de spriet leek wel elektrisch geladen. Wat was in godsnaam de bedoeling van deze twee lange uitsteeksels? Hij had ze nooit eerder gezien laat staan gebruikt.  

De volgende dagen waren een verdere openbaring voor de sprinkhaan. Hij ontdekte dat zijn sprieten hem bepaalde signalen gaven als hij erop lette: zo nam hij voor het eerst waar in welke richting de wind blies zodat hij bewust mee met de luchtstroom kon springen. Hij merkte verrast en blij op dat hij op die manier verder sprong én het hem bovendien geen inspanning kostte. De wind droeg hem gewoon mee. Op het einde van de dag was hij daarom ook niet meer zo moe.

Ook het vliegen verliep anders: het springen met de wind mee ging naadloos over in vliegen en voor hij het goed en wel besefte voerden de luchtstromen hem naar mooie plekken waar hij nooit eerder geweest was.

Er was nog iets bijzonders waarvoor die sprieten hem waarschuwden. Als zijn achterpoten moe begonnen te worden van het vele springen, zorgden zijn sprieten voor kleine elektrische schokjes in heel zijn lijf. Na een tijdje begreep hij dat dit het signaal was om te rusten in het malse gras onder zijn favoriete oude boom.

Bewust van zijn sprieten ging de sprinkhaan op onderzoek en ontdekte nog een enorm voordeel van zijn hypergevoelige verlengstukken: ze namen gevaar waar terwijl hij nog zorgeloos op pad was.

De sprinkhaan was zo gelukkig met zijn sprieten. Hij had ook een speciale naam bedacht voor de sensaties die ze hem brachten: voelen. Voe-len. Met een zachte ‘oe’ en een vloeiende ‘l’. En zijn wonderlijke helpers doopte hij ‘voel-sprieten’.

Op een dag lag hij mijmerend onder zijn favoriete oude boom toen er plots allerlei beelden en herinneringen van vroeger zich als een film voor zijn ogen afspeelden. Heel lang geleden, toen de sprinkhaan nog een nimf genoemd werd, vond hij het heerlijk om languit in het malse gras te liggen en naar de voorbijdrijvende wolken te kijken. Hij zag de meest fantastische figuren en vormen die een verhaal vertelden en hij keek ernaar als naar een wonderlijk beeldboek. Later die dag schreef hij erover in zijn dagboek. Zijn dagen waren gevuld met springen, vliegen, dromen, schrijven en lezen. En oh ja, hij was dol op woordspelletjes spelen met zijn vader. Hij was een echte langslaper en genoot enorm van traagheid en rust. Hij speelde graag met zijn zusje maar was ook graag alleen om het leven op zijn tempo te ervaren. Hij vond moeiteloos de balans tussen samen- en alleen-tijd.

En plots kwam er een film tevoorschijn die hij helemaal vergeten was. Hij was toen 12. Als een nieuwsgierige pubersprinkhaan was hij op avontuur gegaan en hij was verder gesprongen dan hij ooit tevoren gedaan had. Plots stond hij aan een grote autoweg. Hij had al één keer in zijn leven zo’n weg gezien maar toen was hij nog klein en hij herinnerde zich de vermanende stem van zijn vader. Hier mag je nooit alleen komen want er komen hier grote metalen gevaartes voorbij en die kunnen je in 1 seconde platwalsen. In die gevaartes, ze worden auto’s genoemd, zitten grote vreemde wezens en die kunnen je ook pijn doen. Sindsdien had de sprinkhaan geprobeerd zich zo’n gevaarte voor te stellen maar hij kwam niet verder dan een soort gemuteerde boom. Hij kreeg er wat zweetpoten van toen hij zo aan de rand van de grote weg stond, zo helemaal alleen. En groot was zijn nieuwsgierigheid toen hij wat verderop zo’n groot metalen ding zag staan. Gedreven door zijn zin voor avontuur sprong hij er voorzichtig naartoe. De auto was leeg en er stond een deur open. Verrast door zijn eigen moed sprong hij erin. Hij was nog maar net aan zijn ontdekkingstocht begonnen of er stapten plots 4 grote tweevoeters in. Verschrikt probeerde hij nog te ontsnappen maar helaas, de deuren waren dicht. In paniek begon hij verwoed rond te springen. Over de voeten van de grote wezens, tegen de wanden op, onder de zetels. Hij sprong voor zijn leven. Een van de tweevoeters had hem blijkbaar opgemerkt want ze trok haar lange uitsteeksels naar boven en begon schelle geluiden te maken. Hij  verstopte zich vlug in een donker hoekje. De sprinkhaan voelde een enorme angst en vreesde voor zijn leven. Een verkeerde inschatting van hem, een voet van één die wezens op hem en hij was er geweest… Stilletjes blijven zitten en niet meer proberen te voelen was zijn redding. Na een eeuwigheid stopte de auto en stapten de tweevoeters uit. Razendsnel sprong hij uit de auto en als een gek bleef hij springen tot hij zijn favoriete oude boom herkende en er uitgeput bij neerviel.

Terwijl deze herinnering zo helder terug verscheen begreep de sprinkhaan dat er toen iets fundamenteel was veranderd. Vanaf dat moment was hij gestopt met echt te voelen. Want voelen was synoniem geworden voor angst. Hij was sindsdien de connectie verloren met zijn diepste verlangens.

Er vielen wat puzzelstukjes op zijn plaats. De sprinkhaan werd verdrietig en tegelijkertijd ook erg nieuwsgierig naar iets. Verwoed ging hij op zoek naar foto’s uit zijn kindertijd. Na lang zoeken vond hij wat hij zocht. Zijn groene hart sloeg een paar tellen over en er liep een koude rilling over zijn rug. Op de foto’s van hem als baby, als 3-jarige naast zijn pasgeboren zusje, als 6-jarige op die rare pony in die rare caravan voor de schoolpoort, als 10-jarige verkleed op zijn verjaardagsfeestje, op al die beelden waren ze er al. Duidelijk zichtbaar en in verhouding met zijn lange lijf. Sierlijk en alert. Zijn pas ontdekte voel-sprieten. Hij had ze blijkbaar altijd al gehad. Koortsachtig bladerde hij verder door het fotoalbum. 12 jaar, 15 jaar, 17 jaar, 19 jaar. Tot zijn grote ontsteltenis ontdekte hij dat ze ook toen aanwezig waren, trouw op post maar niet actief, onbruikbaar en werkloos. Hij zag direct op de beelden waarom. Zijn voelsprieten zaten in een grote knoop. De sprinkhaan schudde meewarig zijn kopje. Nu begreep hij beter waarom hij al die tijd alsmaar springen moest. Hij kon niet meer voelen omdat zijn voelsprieten verstrikt waren geraakt.

Onder zijn favoriete oude boom, uitrustend van die lange dag vol sprongen, waren ze blijkbaar ongemerkt en al dansend uit de knoop gedraaid. De sprinkhaan markeerde die dag met een groot hart in zijn dagboek. Hij was het plasje dankbaar voor het beeld en zijn inzichten.

Hij begon een dik boek over sprinkhanen te lezen. En hij ontdekte dat sprinkhanen niet zomaar vanuit stilstand beginnen springen. Ze doen eerst een soort boogiewoogie met hun lijfje om te kallibreren en zich klaar te maken voor de sprong. En de voelsprieten spelen natuurlijk ook een belangrijke rol bij die voorbereiding. Waar zal de sprong heengaan? Hoe springen? Hoe ver en hoe hoog? Is er gevaar? Van welke richting komt de wind? Wat kunnen de achterpoten nog aan vandaag? De sprinkhaan leerde een heleboel bij over de kunst van het springen en de kracht en het nut van de voelsprieten.

En als je de sprinkhaan nu observeert, dan kan je tot je vreugde en verrassing vaststellen dat hij boogiewoogiet op zijn lievelingsmuziek alvorens te springen. Je kan ook zien dat hij zijn voelsprieten elke dag zorgvuldig poetst zodat ze hem feilloos helpen om te voelen wat best is voor hem op elk moment. En sinds kort herontdekte hij ook die andere functie van zijn achterpoten. Die was hij helemaal vergeten door al dat verwoede en dominante springen. Het zit namelijk zo: als hij die lange achterpoten tegen elkaar wrijft, ontstaat er een prachtig en uniek getjirp. Dat geluid kan je van heinde en ver horen. Het is een gezang dat de sprinkhaan blij en gelukkig maakt. Want het is zijn eigenste kristalheldere geluid. Het is zijn unieke stem.

En wellicht vraag je je ook af wat er met al dat springen gebeurd is. Wel, de sprinkhaan springt natuurlijk nog wel heel graag. Hij zou zijn naam onrecht doen als hij dat niet meer deed hé. Maar hij leerde ondertussen dat sprinkhanen ook wandelen tussen hun sprongen door. En wanneer hij nu springt, springt hij er niet langer zomaar op los. Hij voelt met zijn waardevolle sprieten welke richting op dat moment klopt, doet zijn boogiewoogie en springt dan vastberaden daar naartoe. Verder, hoger maar vooral met veel meer plezier en energie.

En oh ja, hij staat eigenlijk ook wel veel vaker stil.

Want stilstaan dat is een hele voortuitgang.